Een chemische stof in de hersenen die de overdracht van prikkels tussen zenuwen en cellen mogelijk maakt.Het is een zogenaamde neurotransmitter, voornamelijk betrokken bij leer- en geheugenprocessen.
In de hersenen van iemand met de ziekte van Alzheimer is de concentratie van de neurotransmitter acetylcholine verlaagd. Neurotransmitters zijn stoffen die in de hersenen informatie overbrengen. Ze worden daarom ook wel prikkeloverdragende stoffen genoemd. Acetylcholine-esterase-remmers remmen de afbraak van acetylcholine in de hersenen, waardoor de concentratie acetylcholine hoger wordt. Hierdoor zijn de zenuwcellen beter in staat informatie op elkaar over te dragen en verminderen de symptomen van de dementie. Dit alles leidt finaal tot een verbetering van het geheugen.
Een persoon met dementie kan kampen met een afasie of taalstoornis. Hij kan steeds slechter op woorden komen, voorwerpen benoemen, lezen en schrijven, begrijpen wat anderen zeggen of herhalen wat hij gehoord heeft.
Agnosie is een stoornis in het herkennen van objecten en personen. Iemand met dementie herkent de dagelijkse gebruiksvoorwerpen niet meer. Maar ook bekenden of familieleden worden op den duur niet meer herkend.
Iemand met dementie kan een apraxie of handelingsstoornis hebben. Het uitvoeren van doelbewuste maar eenvoudige handelingen kan hij dan niet meer, bv. zoals het smeren van een boterham, of het zetten van koffie.
Als de bloedvoorziening naar een deel van hersenen stopt, sterft dat deel van de hersenen af aangezien dat deel van de hersenen geen zuurstof meer krijgt. Dit noemen we een beroerte. In medische termen heet dit een CVA (cerebraal vasculair accident). Een beroerte kan worden veroorzaakt door een verstopping van een bloedvat (=ischemische beroerte/infarct) of het knappen van een bloedvat in de hersenen (=hemorragische beroerte/infarct). Een beroerte kan leiden tot vasculaire dementie.
Bèta-amyloïd is een eiwit in de hersenen. Onderzoekers hebben ontdekt dat het verkeerd afbreken van dit eiwit de ziekte van Alzheimer veroorzaakt. Het in normale omstandigheden voorkomende eiwit wordt bij personen met alzheimer in verhoogde hoeveelheid aangemaakt, en doordat het ook verkeerd werd afgebroken, wordt het onoplosbaar. Letterlijk wil dit zeggen dat het eiwit begint samen te klitten, en de hersencel doet afsterven. Bij de ziekte van Alzheimer ontstaan er ophopingen van dit verkeerd afgebroken eiwit tussen de zenuwcellen en in de bloedvaten van de hersenen. Door deze ophopingen van amyloïd (plaques) kan de zenuwcel niet meer functioneren en worden de verbindingen tussen de zenuwcellen verstoord.
Een delier (of delirium) is een plotseling optredende ernstige verwardheid. Het is één van meest voorkomende complicaties tijdens ziekenhuisopnames van oudere patiënten, voornamelijk na een operatie en bij het terug ontwaken uit de verdoving. Een delier heeft een lichamelijke oorzaak en ontstaat door een ernstige ziekte, infectie of trauma in combinatie met een zwakkere gezondheid door bijvoorbeeld hoge leeftijd, cognitieve stoornissen of dementie. Mensen die een delier hebben, hebben vaak een wisselend bewustzijn en hebben altijd moeite de concentratie en aandacht te behouden. Kenmerkend is het vaak snelle ontstaan van het delier. Het beeld van een delier varieert; onrust, angst en gedragsveranderingen zijn vaak te zien, net als het doormaken van hallucinaties of het hebben van waanbeelden. De symptomen kunnen in de loop van de dag verschillen en momenten van helderheid zijn mogelijk.
DNA staat voor desoxyribonucleïnezuur (desoxyribonucleicacid). Het DNA is de chemische drager van onze erfelijke eigenschappen.
Bij iemand met dementie kan de dorstprikkel verdwijnen. Hij merkt niet meer dat zijn lichaam behoefte heeft aan vocht, met gevaar op uitdroging.
Geheugenstoornissen zijn problemen met het geheugen die erger zijn dan normale, leeftijdsgebonden vergeetachtigheid.
Genen spelen de hoofdrol in de erfelijkheid, zij bevatten de informatie voor alle erfelijke eigenschappen. Een gen is een stukje van het DNA dat de code bevat voor de productie van een bepaald eiwit. Genen liggen verspreid op de chromosomen. Ze bevinden zich in de kern van een lichaamscel. Genen bepalen al onze eigenschappen, zoals de kleur van ons haar en onze ogen. Verder zorgen de genen ervoor dat bepaalde eigenschappen overerven. Ze spelen ook een rol bij de aanleg voor een bepaalde aandoening, zoals bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer.
Voor het stellen van de diagnose is het van belang dat de arts ook aan een familielid of kennis van de patiënt bevraagt over tal van problemen en veranderingen, zowel op het vlak van gedrag alsook geheugen. Vanwege de dementie heeft de patiënt vaak niet goed door hoe het echt gaat, wat de uitleg onbetrouwbaar maken kan. De naaste kan dan vaak beter aangeven hoe de situatie eigenlijk echt is. Dit helpt de arts een beter beeld te vormen van de situatie.
Incontinentie betekent dat iemand zijn urine of ontlasting niet kan ophouden. Niet zelden heeft incontinentie een lichamelijke oorzaak die verholpen kan worden. Neem daarom eerst contact op met de huisarts. Incontinentie kan worden veroorzaakt door een blaasontsteking of urineweginfectie, problemen met de prostaatklier, bijwerkingen van medicijnen, verstopping van het darmstelsel.
Mantelzorg is de extra zorg die aan een zorgbehoevende persoon wordt gegeven door één of meerdere leden van zijn of haar directe omgeving, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie, buiten het kader van een hulpverlenend beroep of georganiseerd vrijwilligerswerk.
Motoriek is het vermogen om te bewegen. Men spreekt over de grove motoriek bij grote bewegingen zoals zwemmen en lopen. Met de fijne motoriek bedoelt men bewegingen waarbij veel aandacht en concentratie nodig is zoals tekenen en schrijven. Zowel de grove als de fijne motoriek van iemand met dementie verslechtert.
Bij neurologisch onderzoek testen artsen de werking van het zenuwstelsel van een patiënt, onder meer door zenuwreflexen te testen (tikken met hamer op de knie), de loopgang te beoordelen (bv. ziekte van Parkinson), de resultaten van het beeldvormings-, bloed- of lumbaal vochtonderzoek te interpreteren alsook door de familiale achtergrond te checken en een heteroanamnese uit te voeren Een belangrijk deel van het neurologische onderzoek is ook de medicatie te beoordelen en/of aan te passen, zowel qua dosage als innamefrequentie.
Bij een neuropsychologisch onderzoek (NPO) toetst een psycholoog met vragen en testjes bepaalde functies van de hersenen. Bij een NPO wordt het geheugen, taal, handelen, redeneren en de motoriek getest. Ook wordt gesproken met een naaste van de patiënt. Op basis van de gesprekken en de testjes kan de psycholoog een uitspraak doen over het functioneren van de hersenen.
NMDA-antagonisten verlagen de concentratie van glutamaat in de hersenen. Een te hoge concentratie van glutamaat verstoort namelijk de signaaloverdracht en beschadigt op den duur de neuronen. Iemand met dementie die een NMDA-antagonist gebruikt zoals memantine gaat minder snel achteruit in hun verstandelijk vermogen. Een bijkomende functie van NMDA-antagonisten is dat ze het teveel aan glutamaat in het brein bij iemand met dementie, wat excitoxiciteit veroorzaakt en de neuronen beschadigt, intempert door de NMDA-receptor te blokkeren (=antagoneren).
Een MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging) of een CT-scan (Computed Tomography) is een manier om foto's te maken van hersenen, vaak om hersenaandoeningen op te sporen. Afwijkingen die op deze foto's te zien zijn kunnen de arts helpen bij het stellen van de diagnose.
Dementie is een syndroom, ook wel een ziektebeeld genoemd. Een syndroom is een verzameling van symptomen die steeds gezamenlijk voorkomen. De symptomen van dementie zijn een geleidelijke achteruitgang van het geestelijk functioneren, taal- en gedragsproblemen en veranderingen in het karakter. Er zijn meer dan 50 ziekten die het ziektebeeld dementie kunnen veroorzaken, zoals de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie en Lewy body dementie.